
"Twijfel is wreder dan de ergste waarheid" (Molière)
”Wie niet door hem geschoffeerd is in zijn artikelen, moet als onbelangrijk worden beschouwd.” Aldus een typering van één der kleurrijkste schakers uit de Nederlandse schaakgeschiedenis.
Zelf was hij verantwoordelijk voor een reeks opmerkelijke citaten zoals: “Schaken is evenzeer een kansspel als blackjack of het gooien van kaarten in een hoge hoed”. En: “Mannen willen je in elkaar timmeren, maar vrouwen willen je verzorgen. Persoonlijk geef ik de voorkeur aan een pak slaag, want daar komt tenminste een einde aan”. Of, en dat is wellicht de bekendste uitspraak van hem: “Vrouwen kunnen niet schaken”.
Door vrienden en bekenden als “Hein” aangesproken, maar in de media doorgaans aangeduid als “Jan Hein”, wat hij zelf maar een troetelnaampje vond, maakte hij pas op zijn veertiende kennis met het schaakspel. Door een weinig gedisciplineerde levensstijl was het voor hem altijd moeilijk goede resultaten te continueren. Desondanks heeft hij in zijn schaakcarrière enkele grote toernooioverwinningen behaald, zoals het Hoogoventoernooi 1963 en Venetië 1967 waar hij de toenmalige wereldkampioen Tigran Petrosjan achter zich liet. Zijn winst op Robert Fischer in Varn Ol 1962 is er een om in te lijsten.
Daarnaast was hij schaakkampioen van Nederland in 1954. Max Euwe moest dat jaar genoegen nemen met de tweede plaats. Ook in 1957 en 1958 slaagde hij erin de beste van Nederland te worden. Hij schreef artikelen in onder andere De Tijd, Elseviers Weekblad, de NRC, het Parool en de Volkskrant. Vanaf 1971 was hij medewerker van Schaakbulletin, een legendarisch maandblad dat verscheen van 1968 tot 1984. De laatste jaren van zijn leven genoot hij vooral bekendheid door de kleine stukjes die hij schreef voor NRC Handelsblad. Een hersenbloeding die het hem zeer moeilijk maakte om te spreken en te typen, dwong hem tot een zeer eigen, uiterst beknopte stijl.
Venetië 1967 was een spraakmakend toernooi. Niet alleen omdat hij het won met elf uit dertien, maar meer nog, omdat hij de eerste prijs, een gouden gondel belegd met twaalf edelstenen, wenste te schenken aan het Medisch Comité Vietnam: “Ze zullen er medicijnen voor kopen, maar wat mij betreft kopen ze er een machinegeweer voor. Die Amerikanen moeten ze eruit schoppen!” Er ontstond een schandaal. Hij verloor zijn baan als columnist bij Elsevier en de prijs heeft hij nooit gekregen.
In een der bovenzalen van schouwburg “Kunstmin” in Dordrecht werden begin zeventiger jaren simultaanseances gehouden. Genna Sosonko verzorgde een kloksimultaan tegen de sterkste spelers uit de regio. Robbie Hartoch en Jan Hein speelden elk simultaan tegen zo’n 25 tegenstanders. Zowel Robbie als Jan Hein waren door het goede leven dat zij kennelijk leidden, indrukwekkende verschijningen geworden.
Ik was uitgeloot voor de kloksimultaan tegen Sosonko en moest genoegen nemen met een plaatsje in de carré, waarbinnen Jan Hein zich op zijn dooie gemak van bord naar bord bewoog. Ik vergat soms na te denken over mijn volgende zet, zo gefascineerd was ik door zijn imposante verschijning. Wat een prachtig, krachtig voorkomen. Wat een beer van een man en wat een uitstraling… En dan ook nog die droeve ogen in een markante kop. Wat langer stilstaand bij sommige borden, zijn hand naar de bebaarde kin brengend, een zet uitvoerend om dan naar het volgende bord te stappen, was hij voor mij het toonbeeld van een groot meester. Een enkele keer, licht het hoofd schuddend, terugstappend om zijn vorige zet nog eens te bekijken – simultaangevers mogen een zet terugnemen als ze nog niet op het volgende bord hebben gezet – leek er enige twijfel te zijn. Maar zich overtuigd hebbend van de juistheid van zijn voortzetting, schreed hij weer als een ware koning voort.
Mijn hartslag bereikte een niet geringe hoogte toen ik als uit het niets een matcombinatie in de stelling zag verschijnen. Mat op de achterste rij! Paard naar c3 en dan op de volgende zet de toren naar e1! Schaak met ondekbaar mat! Als hij het ziet, realiseerde ik me, dan blijft er van mijn stelling vrijwel niets over, omdat ik dan veel te veel heb gewaagd. “Liever een einde met verschrikking, dan een verschrikking zonder einde”, schiet er door mijn hoofd. Mijn leraar Duits zou trots op me geweest zijn, dacht ik, toen dat citaat van Schiller mijn gedachten besprong.
Hij naderde. “Schiet op!” Ik had het niet meer. Mijn hart klopte bijna hoorbaar honderdtachtig in mijn keel. Mijn rechterbuurman legde bij het verschijnen van Jan Hein zijn koning met een droevig gebaar om. Hein keek hem quasi medelijdend aan, schudde hem de hand en zei: “Dank u voor deze partij, u heeft voortreffelijk gespeeld, maar op zet veertien had u wellicht beter loper b4 kunnen doen?” Daarmee verzachtte hij de volgens mij afschuwelijke misgreep van mijn buurman. Hoe zachtaardig kan een grootmeester zijn…
Mijn beurt…. Mijn hart gaat nu zo te keer dat het mijn borstkas uit lijkt te willen springen. Ik zet. Paard dus. Jan Hein antwoordt a tempo en stapt op zijn gemak naar het volgende bord.
Zevende schaakhemel! Jahaaaa! Ik ga winnen!
Hij schrijdt naar mijn linkerbuur en bestudeert de stelling aldaar aandachtig. Hij strekt zijn arm om de zet uit te voeren…
Ik ga winnen! “Zet! Doe het! Zet!… Zet!!” Euforie! Ik ga van een grootmeester winnen!
Dan lijkt zijn intuïtie hem te waarschuwen. Hij doet hij een stap terug en verschijnt weer voor ons bord. Hij buigt zich voorover en legt zijn handen op de rand van de tafel. Aandachtig bestudeert hij de stelling. Licht hoofdschuddend zakt hij langzaam door de knieën, plant zijn ellebogen tegen de rand van het bord en verzinkt in gedachten. Kennelijk verbaasd trekt hij vervolgens zijn wenkbrauwen op en strijkt nog maar eens met de hand door zijn baard. Dan richt hij zich op en kijkt me, met een vage glimlach op het gelaat, een beetje meewarig aan. Ik voel me betrapt als een kleine jongen die zojuist een koekje gestolen heeft. Mijn moeder spreekt me weer eens bestraffend toe.
Het licht van de lampen vervaagt, een zonsverduistering…. Een afgrond opent zich. Ik ga door de grond...
“Ho, ho, jonge vriend, u tracht mij een hak te zetten geloof ik. Fraai gevonden! Mijn compliment.” Ik hoorde vaag, vanuit een verre verte zijn stem, die me onafwendbaar naar het schavot voerde en voelde instinctief aan dat ik deze strijd zou gaan verliezen. Bedaard nam hij zijn zet terug. Na nog enig nadenken voerde hij een andere uit en schreed vervolgens voort, mij in opperste ellende achterlatend. Het was gedaan. Mijn kans was verkeken. Ik had mijn hand overspeeld. Eigenwijs ploeterde ik voort en vocht voor wat ik waard was. Ik stribbelde heftig tegen, verzette me tot het alleruiterste, maar het was niet genoeg. Ik verloor uiteindelijk, als een der laatst overgebleven tegenstanders sneuvelde ik kansloos in het eindspel…
Hoe pathetisch en hoe cliché klinkt het als ik nu schrijf: “Hein, ik zal je nooit vergeten..?.” Ik doe het lekker toch...
Hein (“Jan Hein”) Donner (1927-1988)
© Willem Platje 2007
Dit delen:
- Klik om te delen met Twitter (Wordt in een nieuw venster geopend)
- Klik om te delen op Facebook (Wordt in een nieuw venster geopend)
- Klik om op LinkedIn te delen (Wordt in een nieuw venster geopend)
- Klik om op Tumblr te delen (Wordt in een nieuw venster geopend)
- Klik om op Pinterest te delen (Wordt in een nieuw venster geopend)
- Klik om te delen op WhatsApp (Wordt in een nieuw venster geopend)
- Klik om dit te e-mailen naar een vriend (Wordt in een nieuw venster geopend)
- Klik om af te drukken (Wordt in een nieuw venster geopend)