
"A fronte praecipitium, a tergo lupi" (Erasmus, Adagia 3, 4, 94)
(Van voren een afgrond, van achteren wolven)
In Hotel Kennemerduin te Wijk aan Zee was het voor mij goed toeven in de jaren zeventig en tachtig. De grote Botwinnik mag het dan in zijn memoires vergeleken hebben met een studentenhuis, ik logeerde er niet, maar het Hoogovens- schaaktoernooi heb ik daar wel enige malen bezocht.
Voor mijn gevoel was in dat hotel destijds alles aanwezig, wat je van een ouderwets schaaktoernooi zoals ik mij dat voorstelde verwachtte. Boekenstalletjes. Bladeren met gelijkgestemde geesten in gepaste rust bij gedempte gesprekken. Aparte speelzalen voor grootmeesters, meesters en dames. Diepe stilte. In de catacomben de net iets minderen, die vanwege hun schaakstatus genoegen moesten nemen met verdraaid weinig ruimte. Schaakdozen op de vloer. Het restaurant tevens demonstratiezaal met juist levendigheid en gespannen verwachting. Bediening door vriendelijke meisjes. Zwarte jurkjes, hagelwitte schortjes. De inwendige mens met broodjes kroket en één of meer drankjes versterken en Lex Jongsma op het podium: Ons fust vol kennis en anekdotes, als oberkelner onze schaakhonger stillend. Een fluistering ritselde door de zaal: “Max Euwe is er ook...”
Herinneringen vloeien in elkaar over. Jaren zijn niet duidelijk meer afgebakend. Maar vergeleken met de Moriaan van nu, ook niet slecht, moet ik toch bekennen, dat ik die sfeer van toen nooit meer terug heb gevonden. Het zal met het voortschrijden der jaren te maken hebben. Natuurlijk is mijn herinnering gekleurd: De jeugdige vervoering wijkt van ons naarmate we ouder worden. Nu ben en voel ik me overigens niet oud. Ik was er gewoon vroeg bij.
Bij de grootmeesters kon je redelijk dicht in de buurt komen. Er stonden direct na binnenkomst in de speelzaal wat van die goudkleurige standaardjes met daartussen dikke, rode, afhangende, gedraaide touwen, waar voorbij men niet geacht werd zich te begeven. Dat werd ook niet gedaan, er werd slechts heel vriendelijk en subtiel gedrongen.
Het is daar, dat ik hem voor het eerst zie spelen. Schaakspelen! Of moet ik zeggen, dat ik daar iemand… zie leven? Zelden…, nee nooit, heb ik een zo gepassioneerd schaker in al zijn in zichzelf verzonken extravertheid bezig gezien.
De tweede tafel aan mijn rechterhand. Hij valt me op. Beide spelers zijn zijdelings te zien. Hij heeft een diepzwarte snor en haar van dezelfde diepzwarte kleur. Vrij lang, zoals de meeste haren overigens van de wat jongere schakers in deze tijd. De ellebogen op de tafel geplant alsof ze er absoluut eens doorheen zouden moeten. De handpalmen langs beide wangen, duimen achter de oren en de vingers met kracht in het voorhoofd gedreven. Denkrimpels op en neer woelend, wat overigens ook steeds met de haren op het voorhoofd gebeurt. Onder de tafel bewegen zijn benen rusteloos heen en weer, maar nog vaker vinden ze een ritme dat de tafel doet trillen. Naarmate de partij vordert en zijn bedenktijd bedenkelijk slinkt, bewegen zijn knieën in razender tempo op en neer. De hakken van de vloer, de tenen gekromd tegen het tapijt gedrukt. Dan volgt zijn moment van beslissing. Dit! Deze zet! Niets anders! Nooit even rechtop zitten om zich dan nog even van de juistheid van een zet te overtuigen en vervolgens in volstrekt zeker weten een kalme zet te doen… Zeker niet! Nee, in tegendeel: Een hand vliegt naar het stuk dat moet worden gezet, zwiept het naar een veld waar het grootste kwaad aangericht zal gaan worden, waarna dezelfde hand een bijna vernietigende klap aan de klok uitdeelt...
Steevast stond hij dan op. Spetterde zijn stoel achteruit en beende in hoog tempo naar de plaats vanwaar hij thee (meestal thee, meen ik me te herinneren) of iets anders te drinken meenam. Dat knalde hij dan naast zich neer. Noteerde dan pas zijn zet en verviel weer in wangwrijven, oorduwen, rimpelgepeins...
De partij, die ik daar ademloos volgde werd door mijn hoofdrolspeler gespeeld tegen Semyon Abramovich Furman. Een Rus. Deze ging zo op in het spel, was zo te zien zo onaantastbaar in zijn concentratie, dat hij ogenschijnlijk niets merkte van alle om hem heen ontstane spanningen. Semyon ging volkomen op in een wereld begrensd door acht bij acht velden. Voor hem bestond de rest die wij realiteit noemen daar even niet. Ik heb hem amper zien bewegen. Hij zat daar als een schaakstandbeeld en voerde af en toe (ik vroeg me zelfs af of het niet met enige weerzin was gezien zijn gelaatsuitdrukking) met afgemeten gebaren uiterst kalm zijn zetten uit en noteerde zijn zet voordat hij in uiterste rust zijn klok indrukte. Een volkomen in zichzelf afgedaalde speler, die deze wereld even vergat om tijdelijk in een voor hem even werkelijke wereld te verblijven.
Twee tegenpolen, twee mensen in een kleine, gesublimeerde wereld. Voor hen in de op dat moment enig mogelijke wereld: schaken.
Het adrenalinekanon, het tijdnoodbeest uit de Verenigde Staten kreeg het toch voor elkaar. Ook nu bracht hij met zelf de afgrond voor zich en de wolven huilend vanachter, zijn tegenstander ten val. De volgende dag werd dit allemaal teruggebracht tot een simpel regeltje in de pers: S. A. Furman – W. S. Browne 0 – 1. Ik wist wel beter ...
W. D. Platje 2015
Walter Browne: Afbeeldingen
Walter Browne: Wikipedia
Walter Browne: De partij tegen S. Furman
Dit delen:
- Klik om te delen met Twitter (Wordt in een nieuw venster geopend)
- Klik om te delen op Facebook (Wordt in een nieuw venster geopend)
- Klik om op LinkedIn te delen (Wordt in een nieuw venster geopend)
- Klik om op Tumblr te delen (Wordt in een nieuw venster geopend)
- Klik om op Pinterest te delen (Wordt in een nieuw venster geopend)
- Klik om te delen op WhatsApp (Wordt in een nieuw venster geopend)
- Klik om dit te e-mailen naar een vriend (Wordt in een nieuw venster geopend)
- Klik om af te drukken (Wordt in een nieuw venster geopend)