
"De oogen des wijzen zijn in zijn achterhoofd, maar de zot wandelt in de duisternis" (Prediker)
Mijn rug tegen de ruwe stam van de boom. “Het is echt te heet vandaag, prachtige Wilg”, denk ik. “Dag, oude Wilg! Ik ben even tegen je aan gaan zitten. Vind je vast niet erg .. Niet dat ik moe ben, beste Wilg. Nee, gewoon even van de rust, je koelte en van de stilte genieten.”
Gedachten gaan en komen. Juist op deze plek. Hier ging ik, mits het gras niet te nat was, vaak zitten om de buitenwereld even rustig op mij af te laten komen. Senna, Fons en ik konden de wereld aan. Helaas, Senna is dood. Mijn hondstrouwe driekleurige collie heeft, opgebrand, dit leven verlaten. Op zijn laatste dag moest ik hem naar achterin de tuin dragen om hem de schande van het bevuilen van het eigen nest te besparen. Lopen ging niet meer. Eten werd geweigerd en zelfs drinken liet hij staan. Hij legde er zich begrijpend bij neer en leerde mij een les…
“Het is wel goed zo, baas”. Zo scheen hij met zijn droeve bruine ogen tegen me te zeggen. ”Het is welgedaan zo. Bedankt voor al die ommetjes samen. Bedankt voor alle tennisballen die je gooide, die ik dan weer in afwachting van de volgende worp aan je voeten teruglegde. De takken die je wierp, vond ik eigenlijk nog leuker, daar kon ik zo lekker aan knauwen. Vond jij toch ook leuk, baas? Je zult wel eens pijn in je werparm gekregen hebben, hè? Ik zag je tenminste af en toe naar je schouder grijpen. Jij wordt ook een dagje ouder…. Bazinnetje heeft me geleerd me als een echte heer te gedragen en volgens mij heb ik die lessen goed begrepen. Nu ik ga, zit die stomme Fons op de trap verdrietig naar me te staren. Honden en katten….. Het zal nooit wat worden baasje, geloof me nou. Voor jullie plezier heb ik hem in dit leven toegestaan. In mijn domein, begrijp je?. Wel leuk overigens, dat hij altijd onze uitjes meeliep. Dat moet ik hem nageven, maar ja, het blijft een kat he? Alle andere katten in de buurt gingen wel een blokje om als ik eraan kwam hè? Het is volbracht. Het is mijn tijd baas. Hou van je en van ons vrouwtje. Ïk word weer sterrenstof. Ik geef mijn energie weer terug aan de Bron.”
Ik zit in gedachten verzonken. Kijk nederig naar de hoge takken van deze prachtige boom. Deze oude wilgenman, die al jarenlang aan het eind van mijn straat staat. Mijn kat steekt de weg over. Hij kijkt wel eerst even naar links en naar rechts. (“Knap van die kleine kerel!”, denk ik…) Als hij me genaderd is gaat zijn staart loodrecht omhoog op het puntje na, dat dan, zoals altijd, een voldaan bochtje vertoont. Fonsje geeft me spinnend kopjes. Met zijn tweetjes nu genieten we van de zon in de schaduw. Hij houdt een kleine traditie in ere. We lopen dagelijks dezelfde rondjes alsof Senna er nog steeds bij is. Het is warm.
Ik zak nog een beetje verder weg. Zachtjes voeren zoete herinneringen me heen. Mijmerend over alle fouten die ik maakte in de liefde vind ik het toch eigenlijk wel even best zo. Fons is het met me eens en nestelt zich al draaiend en zoekend op mijn onderbuik. Ik streel de kleine boef, die vanmorgen nog een tevergeefs spartelende mol als trofee aan mijn voeten legde. We knijpen, katten als we samen even zijn, onze ogen even dicht. Dan doen we ze soms als het zonlicht weer fel terugkeert door een opening tussen de bladeren, allebei steeds tegelijkertijd halfopen. We begrijpen elkaar. Ik bewonder zijn prachtige groene kattenogen. Wat Fons van mijn ogen denkt zal ik nooit weten. Samen besluiten we onze oren voor even het werk te laten doen…
Drie kinderen gaan op de pedalen staan om het holletje van de Iepenlaan naar de wat hoger gelegen Oudendijk te overwinnen. Fons en ik doen één oog open als de voorste zich vlak voor ons omdraait en roept: “Ik ben lekker weer de eerste, Hans! Dikzak, Bolle!” De laatste van de drie, rode wangen puffend, zegt even niets en bedwingt het heuveltje nog net. Boven gekomen hijgt hij terug: “Ik heb tachtig kilo meer boeken bij me! Ik doe tenminste mijn huiswerk, opschepper!”
Ineens ben ik klaarwakker! Een fiets, een Hans? Ik heb te lang gezeten. Het is me nu daar beneden toch net iets te nat geworden. Fons knipoogt veelbetekend naar me. “Verhaaltje baas!” klinkt het in mijn wakker geschudde bewustzijn. En inderdaad, mijn geheugen gaat zonder tegenspraak te dulden aan het werk: Ja… natuurlijk! Hans! Ik kan de Hans van toen uittekenen op zijn fiets ook al is het nog zo lang geleden. Mijn eerste ontmoeting met hem was tijdens een simultaanpartij. Ik speelde een taai, vasthoudend eindspel tegen een gerenommeerd schaakmeester. Iemand achter me fluisterde een hint, die ik helaas in de wind sloeg. Ik zou het remise hebben gehouden. Later kwam ik er achter, dat het Hans was, die me, wellicht ongewild, de beste zet aangaf. Niet dat hij me simpelweg wilde vertellen hoe de partij tot een gelijkspel te voeren. Nee, zijn woorden waren: “Wat denk je van Td7?”. Typisch Hans. Hij zette iedereen aan het denken. Vanaf dat moment kende ik hem. Een zeer aimabel mens. Stimuleerde eenieder om zijn gedachten te laten gaan en daaruit conclusies te trekken. Vele mooie schaakinitiatieven zijn daaruit voortgekomen. Hans was zelf een uitstekend journalist. Verzorgde schaakrubrieken. Speelde talloze toernooien. Won er vele. Werd schaakkampioen en richtte verenigingen op. Hans stond voortdurend in het middelpunt van de schaakwereld.
Ik ontmoette hem vaak diep in de nacht, als ik vanuit mijn stamkroeg naar een afzakkertje in Caput Ovis laveerde:
Ik merk dat het plaveisel toch wat reparatie behoeft als ik me van de Tolbrugstraat Landzijde, waar de Stadsherberg zojuist de deuren heeft gesloten en mij op straat heeft gezet, in de richting begeef van het Hof. Zo vaak verstrikt tussen de stenen raken moet toch aan de plaatsing van die tegels liggen? Het is kwart over drie in de nacht en ik heb net een zeer geïnspireerde en absoluut weergaloze voorstelling gegeven vanachter de gordijnen bij de uitgang. Tegen de tocht hangen daar tussen de deur en het etablissement twee gordijnen die, dichtgeschoven, een kleine halfronde ruimte vormen. Met mijn rug naar de deur heb ik, slechts met gebruikmaking van mijn twee handen en mijn stem, door de spleet tussen de gordijnen een voorstelling gegeven (gratis!) van Kantjil het dwerghertje. Dat alles, te horen aan het uitbundig gelach, zeer tot genoegen van het personeel. Als laatst overblijvende klant werd ik met uitgebreide loftuitingen en schouderklopjes aan mijn adres naar huis gestuurd...
Naar huis kan altijd nog, besluit ik, eigenwijs als ik ben. Poortje door naar de Steegoversloot, linksaf en dan rechtsaf de Voorstraat op. Even op de monumentale trap van Het Dordrechts Teekengenootschap Pictura blijven zitten. Diep ademhalen. Natuurlijk ben ik een beetje moe…Zo’n nachtvoorstelling gaat je niet in de kouwe kleren zitten. Ik zoek het belletje achter de stijl van het linkerraampje naast de trap. “Hier zat het toch?” Ik besluit mijn bril schoon te maken, slechts om na enige tijd tot de conclusie te komen, dat ik al jaren lenzen draag. Een trede lager gaan zitten loste het probleem uiteindelijk op. Drie maal kort achter elkaar op de knop drukken. Ha! Ik hoor immers tot de intimi van het Dordrechts Studenten Genootschap “Caput Ovis”… Even blijft het stil. Gestommel klinkt vanuit de diepten. Iemand maakt behoorlijk lawaai. Iemand lijkt een glas of een fles te laten vallen. Iemand vloekt. “Ook niet al te nuchter” stel ik met intens plezier vast. De deur zwaait open en een bekend gezicht laat me binnen. John, want zo heet hij, heet me van harte welkom. “Willem! We hadden het, geloof het of niet, net over jou!” “Logisch”, antwoord ik ad rem. “Wie heeft het hier in Dordt nu niet over mij?”
Ik struikel vol zelfvertrouwen naar binnen en aangekomen in de catacomben (Caput Ovis had haar domicilie in de kelders onder het gebouw) bestel ik iets te luidruchtig een pils. Hans zit stilletjes een partij te analyseren aan de bar. Hij ziet me niet. “Niet mee bemoeien”, denk ik. “Als Hans zo stil zit…..” … Maar ook daar komt een eind aan. Hij kijkt me aan en zegt: ”Willem… Hoe hoog is de Eiffeltoren?” Ik antwoord tegen alle logica in: “Als je springt, veel te hoog om onderweg spijt van te krijgen, Hans.” “Laatste potje?” vraagt Hans en diep in de nacht spelen we een partij. Ergens haal ik reserves vandaan en slaag erin mijn vermoeide hersenen op te schudden.
“Pijnlijk, Hans”?, vraag ik hem. Hans tovert een lach op zijn gezicht. “Ja, Willem”. zegt hij.“ Zie maar eens wat ik nu op het bord aangericht heb!” We analyseerden samen. Uit minstens vijf varianten kon Hans er zeker vier uitkiezen die voor hem gewonnen waren. Hij koos de vijfde, die onafwendbaar naar zijn en niet mijn nederlaag voerde. “Hans lijdt zijn grootste nederlaag ooit” maakte ik mezelf vol genoegen wijs. Gewonnen staan en dan je ultieme triomf op die manier aan je neus voorbij te zien gaan…
We stapten samen naar buiten. Ik zei Hans gedag en gaf hem een goedmoedig, zelfs grootmoedig, klopje op zijn schouder. Hans fietste weg. Ik keek hem, vol ontzag na vanwege de snelheid waarmee hij zich van me verwijderde en bedacht ineens, dat ik wel heel alleen in de stad was. Met nog heel wat kilometers wandelen naar mijn slaapplaats voor de boeg. “Je suis désolé”, speelde de band in mijn hoofd. Ik maakte me op voor een lange, onvaste wandeling vol akkoorden.
“Spring achterop!”, klonk het van de hoek van de straat. Hans was gestopt. “We gaan naar Schaffels!” Ik haastte me naar de bagagedrager. Ik sprong (raak) en Hans trapte onmiddellijk voort. Ik bleef met moeite overeind, pakte de smalle spijltjes krampachtig vast. Mijn vingers groefden en ik wilde loslaten van de pijn. Het lukte me toch te blijven zitten. Af en toe zoolslepend, tot wanhoop van Hans, bleef ik als een volleerd ruiter in het zadel. Bij bakker Schaffels op de Singel was de dag al begonnen. Een geheel nieuwe wereld ontvouwde zich voor mijn ogen. Deeg werd gekneed. Machines draaiden op volle toeren. Vreemde machines. Handwerk ook. Slagroom spuiten. Zingende bakkers. En ik kreeg koffie…, veel, …heel veel koffie.
Hans bracht me tot de grens met Dubbeldam, waar ik woon en stelde vast, dat ik het laatste stukje wel zelf zou kunnen lopen. Dat deed ik. De hemel werd langzaam lichter. Ik hoorde de tjettende koolmezen, de tjittende pimpeltjes en de zo vertrouwd tjilpende mussen. In de laatste honderd meter dacht ik (bijna kletsnat, omdat ik de laatste bocht voor de sloot bij mijn huis net niet miste): “Hans is gelukkig veilig thuis.”
© Willem Platje 2008
Dit delen:
- Klik om te delen met Twitter (Wordt in een nieuw venster geopend)
- Klik om te delen op Facebook (Wordt in een nieuw venster geopend)
- Klik om op LinkedIn te delen (Wordt in een nieuw venster geopend)
- Klik om op Tumblr te delen (Wordt in een nieuw venster geopend)
- Klik om op Pinterest te delen (Wordt in een nieuw venster geopend)
- Klik om te delen op WhatsApp (Wordt in een nieuw venster geopend)
- Klik om dit te e-mailen naar een vriend (Wordt in een nieuw venster geopend)
- Klik om af te drukken (Wordt in een nieuw venster geopend)